‘Werknemers in zware beroepen kunnen eerder met pensioen’
In Nederland is het goed mogelijk om de pensioenleeftijd meer af te stemmen op het arbeidsverleden. Zo zouden werknemers die al voor het bereiken van de algemene pensioenleeftijd 45 jaar gewerkt hebben of werknemers in zware beroepen eerder met pensioen kunnen. Tegenover de extra pensioenuitgaven staan besparingen in de vorm van vermeden uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid. Dit concludeert het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) in een zojuist verschenen studie.
De netto extra uitgaven voor een vervroegde uittreding voor alle werknemers die 45 jaren gewerkt hebben, bedragen jaarlijks circa €8,6 miljard. Bij een regeling enkel voor zware beroepen gaat het om circa €690 miljoen per jaar. Voor werknemers in zware beroepen dient wel een oplossing getroffen te worden voor het basispensioen, via bijvoorbeeld een bijzondere bepaling in de AOW of een collectief fonds van werkgevers, -nemers en overheid.
Zware werkomstandigheden
Voor werknemers in onder andere de bouw zijn de werkomstandigheden relatief zwaar. Het gaat om bijvoorbeeld fysiek zwaar werk, werk in een ongemakkelijke houding, nachtwerk of het inademen van ongezonde stoffen. Hoewel sectoren en organisaties meer inzetten op vitaliteit, komt dit beleid voor de huidige generatie oudere werknemers te laat. Nog voor het bereiken van de algemene pensioenleeftijd wordt een belangrijk deel arbeidsongeschikt: in de bouw gaat het om ruim de helft van de 55-plussers.
Langere AOW-afdracht
Voor werknemers in zware beroepen geldt verder dat zij veelal laagopgeleid zijn en gemiddeld twee jaar eerder dan de gemiddelde Nederlander beginnen met werken. Daarnaast ligt de levensverwachting ongeveer drie jaar onder die van een gemiddelde Nederlander. Ten opzichte van de gemiddelde Nederlander wordt dus over een langere periode (AOW-)premie afgedragen, terwijl er minder lang van wordt genoten. Bij een oplopende pensioenleeftijd rijst dan ook de vraag of werknemers in zware beroepen niet eerder met pensioen moeten kunnen.
Gevarieerde bewijsvoering
Onderbouwing arbeidsverleden vraagt een gevarieerde bewijsvoering Een vervroegd pensioen op voorwaarde dat minimaal een aantal jaren gewerkt is, vraagt een onderbouwing van het hele werkverleden. Gegeven dat het UWV het werkverleden pas vanaf 1998 systematisch registreert, is een onderbouwing van het werkverleden aangewezen op diverse bronnen. In andere EU-lidstaten zoals Oostenrijk of Finland wordt het arbeidsverleden onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld werkgevers-, getuigenverklaringen, loonadministratie of andere documentatie waaruit het werkverleden is af te leiden. Voor een werkverleden in (zware) beroepen geldt in de kern dezelfde uitdaging. In andere landen wordt als criterium veelal een zwaar werk verleden in de laatste 10 tot 20 jaar gesteld, wat de onderbouwing mogelijk makkelijker maakt ten opzichte van een geheel werkverleden.
Objectieve criteria
Meerdere Europese lidstaten werken in de praktijk met een vervroegd pensioen voor zware beroepen. Het idee dat zware beroepen in de praktijk niet te definiëren zijn, is dan ook niet houdbaar. Op basis van dezelfde criteria van zwaar werk die in het buitenland gehanteerd worden, kan de regelgever in Nederland een beroepenlijst samenstellen. De uitwerking van een regeling kan in de tijd geactualiseerd worden wanneer hiervoor voldoende onderbouwing bestaat. De variëteit aan regelingen in het buitenland illustreert dat er geen universele vorm van een regeling voor zware beroepen bestaat, maar dat de vormgeving gepaard gaat met politieke afwegingen en afstemming met onder meer sociale partners. Belangrijk hierbij is dat de procedure, het afwegingskader en de gehanteerde criteria transparant zijn en goed gemotiveerd worden.
Selectiviteit regeling verkleint de bekostigingsopgave
De bekostigingsopgave is aan de hand van diverse vormgevingsvarianten indicatief verkend. Indien een vervroegd pensioen wordt geboden aan werknemers die vóór het bereiken van de algemene pensioenleeftijd van 67 jaar al 45 jaar gewerkt hebben, dan bedragen de extra netto-uitgaven circa €8,6 miljard per jaar. Indien deze mogelijkheid enkel wordt geboden aan werknemers in zware beroepen, dan dalen de extra netto-uitgaven tot jaarlijks circa €690 miljoen en bij een regeling enkel voor het uitvoerend bouwplaatspersoneel tot circa €100 miljoen per jaar. Hierbij geldt dat naarmate een regeling zich meer richt op zware beroepen er naar verhouding meer extra pensioenuitgaven gecompenseerd worden vanuit vermeden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Tot slot is nog gekeken naar een variant waarbij werknemers in zware beroepen op 64-jarige leeftijd uittreden, waarvoor geldt dat de effecten vergelijkbaar zijn met een regeling gebaseerd op 45 gewerkte jaren.
Oplossing rond basispensioen
Voor werknemers in zware beroepen geldt dat de AOW een belangrijk aandeel heeft in het pensioeninkomen. Om voor deze groep een vervroegde uittreding te bekostigen, geldt dan ook dat een oplossing getroffen moet worden voor het basispensioen. Hierbij kan gedacht worden aan een bijzondere bepaling in de AOW of een collectief fonds vanuit werkgevers, -nemers en overheid.