Rioleringstak installatiebranche belangrijk om regenwateroverlast te beperken
Gemiddelde leestijd voor dit bericht is 148 seconden
Eigen grondbezitters, hoe klein ook, zijn belangrijk in de strijd tegen regenwateroverlast. De rioleringstak van de installatiebranche kan veel maatregelen treffen om eigenaren en bewoners gerust te stellen, nu het KNMI voorspelt dat zware buien steeds vaker zullen optreden en extremer worden. Sommige maatregelen kunnen direct worden toegepast, voor andere is afstemming met de omgeving nodig. NEN schrijft op haar website aan welke maatregelen kan worden gedacht. Daarbij is het allereerst van belang om de gebouw- en terreinriolering in kaart te brengen en deze te toetsen aan de recente voorschriften. De voorschriften zijn door het veranderende klimaat al meerdere malen aangescherpt. De wet verwijst naar twee voorschriften in het Bouwbesluit, te weten: NEN 3215 en de praktijkrichtlijn NTR 3216.
‘Voorzieningen op daken (denk aan noodafvoer en ontluchtingsopeningen) en hemelwaterafvoer moeten zo nodig worden aangepast. Een ontlastvoorziening als een ontlastput of een bladscheider in de regenpijp, is nog veel te weinig aanwezig. Vaak ontbreekt ook een terugstuwbeveiliging in de gebouwriolering bij laag gelegen lozingstoestellen. De installatie aanpassen aan de recente voorschriften is niet voldoende. Periodieke controle en onderhoud van daken, goten, noodafvoeren, ontlastvoorzieningen, terugstuwbeveiligingen blijft noodzakelijk.
Een andere belangrijke maatregel is het ‘afkoppelen’. Afkoppelen is een verzamelbegrip voor het scheiden van hemelwater en huishoudelijk afvalwater om zo een duurzame waterhuishouding te bereiken. Op grond van de milieuwetgeving zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor het verwerken van hemelwater op eigen terrein. Het is daarom belangrijk om na te gaan of er een gemeentelijke hemelwaterverordening van toepassing is. Daarin kunnen afkoppelmaatregelen zijn opgenomen die voor het betreffende perceel van toepassing zijn. Het afkoppelen kan bestaan uit een aansluiting van het hemelwaterafvoersysteem op het openbaar regenwaterstelsel (gescheiden rioolstelsel), of het lozen van hemelwater op aan het terrein grenzend oppervlaktewater, of het hemelwater direct (bovengronds) of indirect (ondergronds) op eigen grond infiltreren. Deze laatste maatregel beperkt tevens dat de grond verdroogt.
Naast het van het pand af te voeren hemelwater moet ook het regenwater dat direct op het terrein valt verwerkt worden. Bij (zeer) extreme buien schiet de capaciteit van de afvoer- en infiltratiesystemen tekort. Vanuit ontlastvoorzieningen en/of noodoverlopen stroomt ook het hemelwater van het pand over het terrein. Met de inrichting van het terrein moet hiermee rekening worden gehouden. Voorkomen moet worden dat het water vanaf het terrein het pand in kan stromen. De plaatsen van de ontlastvoorzieningen en noodoverlopen en de inrichting van het terrein moeten op elkaar worden afgestemd. In het terrein moeten één of meerdere voorzieningen voor de tijdelijke berging van het regenwater worden aangebracht. Die voorzieningen kunnen verlaagde gedeelten in het maaiveld zijn, al dan niet met ondergrondse kratten, waarin het regenwater stroomt en vervolgens langzaam wegzakt in de bodem. Het reliëf van de tuin of het terrein moet er voor zorgen dat het water de tijdelijke bergingen kan bereiken zonder wateroverlast of -schade aan het eigen perceel of aangrenzende percelen.
Uneto-VNI gaat dit jaar meer bekendheid geven aan de mogelijkheden van preventie van overlast en schade door (extreme) buien.
Relevante normen: NEN 3215 en NTR 3216:2012