Opleiders bundelen krachten
Goed gekwalificeerde vakmensen in de elektro- en installatie- techniek zijn nodig om de kwaliteit in de technische sector te garanderen. ROVC, partner in trainingen en opleidingen voor technisch Nederland, sluit daarom een samenwerkings- overeenkomst met InstallatieWerk Nederland (Contract-Onderwijs). Gezamenlijk bieden zij een breder aanbod van diverse opleidingen en cursussen, van basistrainingen in elektro- en installatietechniek tot specifieke trainingen in onder andere klimaattechniek en gebouwautomatisering. Door de handen ineen te slaan zijn ROVC en InstallatieWerk Contract-Onderwijs in staat om in te spelen op de behoefte aan specifieke opleidingsvraagstukken vanuit de installatiebranche.
De samenwerking is halverwege juni van start gegaan, maar de aanvragen lopen nu al storm bij InstallatieWerk Contract-Onderwijs. Stefan Adriaansen, Landelijk manager Contract-Onderwijs bij InstallatieWerk Nederland: “Als opleidingsbedrijven vissen we met zijn allen in de dezelfde vijver. Maar in plaats van in elkaars vaarwater te zitten bundelen wij onze krachten. Daardoor kunnen we gezamenlijk beter en uitgebreider invulling geven aan de kennisvraag van klanten en vergroten we de dienstverlening. Zo hoeven we niet opnieuw specifieke opleidingen samen te stellen, maar kunnen we met een totaalpakket het bedrijfsleven ontzorgen en Leven Lang Leren stimuleren.”
Roel Greutink, manager Business Development bij ROVC: “Het is mooi om te zien dat de samenwerking nu al haar vruchten afwerpt, terwijl we nog maar net aan de gang zijn. Dit bevestigt de grote behoefte vanuit de sector voor meer scholing en ontwikkeling op het gebied van service en onderhoud. Het maakt niet uit of de technicus zijn kennis wil verbreden of juist wil verdiepen. Met dit partnership bieden we een compleet portfolio, voor ieder wat wils. Samen tillen we de vakkennis van technici naar een hoger niveau en bieden we toegevoegde waarde, daar waar het hard nodig is.”
Op de foto: Stefan Adriaansen (links) en Roel Greutink
[related_post themes=”text”]
Energiereus investeert fors in duurzame energie
De door TenneT geplande en maatschappelijk gewenste investeringen in het Nederlandse net zijn gericht op een blijvend hoge zekerheid van levering van stroom èn de verdere verduurzaming van de Nederlandse energievoorziening. Circa twee miljard euro is toegewezen aan de ontwikkeling en bouw van een net op zee om 3.450 MW aan geplande windparken voor de Zeeuwse en Hollandse kusten aan te kunnen sluiten op het landelijke net. Circa vier miljard euro wordt naar verwachting geïnvesteerd in het hoogspanningsnet op land. Zo’n 70% daarvan is nodig voor uitbreiding van het net, 20% voor vervanging van delen van de infrastructuur en 10% voor overige investeringen. De uitbreidingsinvesteringen zijn in lijn met eerdere verwachtingen, het volume van vervangingsinvesteringen is gegroeid.
Mede door de capaciteitsvergroting van internationale verbindingen over zee en op land krijgt Nederland een meer prominente positie in de Noordwest-Europese energiemarkt waar de ontwikkeling naar meer duurzame energie steeds duidelijker aanwezig is. Windenergie (op zee en op land) in de ons omringende landen én in Nederland neemt een grote vlucht en gaat samen met zon-PV een steeds groter deel uitmaken van de totale elektriciteitsproductie. Hierdoor neemt de behoefte aan transportcapaciteit toe. TenneT’s investeringen in grensoverschrijdende transportcapaciteit voorzien in die behoefte.
Met de aanleg van een nieuwe kabelverbinding met Denemarken (COBRA kabel), de nieuwe verbinding tussen Doetinchem (NL) en Wesel (D) én de uitbreiding van de bestaande verbinding tussen Meeden (NL) en Diele (D) groeit Nederland meer en meer uit tot de power-hub van Noordwest-Europa. Via de nieuwe en bestaande internationale verbindingen als de NorNed-kabel en de BritNed-kabel kunnen eventuele overschotten in duurzame energieproductie efficiënter in de regio Noordwest-Europa worden benut. Deze ontwikkelingen dragen ook bij aan een stabiele prijsvorming en hoge leveringszekerheid in Nederland van 99,9975 procent.
[related_post themes=”text”]
Aantal ongevallen in de bouw sterk toegenomen
In vergelijking met het eerste half jaar in 2015 is het aantal ernstige ongevallen in de eerste helft van 2016 met 14 % toegenomen en het aantal dodelijke ongevallen met 56 %. Het aantal in onderzoek genomen klachten en signalen is 16% hoger. Dat meldt de Inspectie SZW. Zowel het aantal ernstige ongevallen (42%) als het aantal dodelijke ongevallen (50%) in de bouw heeft plaatsgevonden binnen de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw. Daarna zijn de subsectoren binnen de bouw met de meeste ongevallen het grondverzet, de elektrotechnische bouwinstallatie, het slopen, de loodgieters en het schilderen, met 4-7% van de ernstige ongevallen en 10-20% van de dodelijke ongevallen in de bouw. De bouw behoort daardoor tot de tot de top drie van de gevaarlijkste bedrijfstakken.
De weken voor de vakantie zijn een gevaarlijke periode waar extra aandacht voor de veiligheid nodig is, zeker nu het aantal ongevallen oploopt. Er is weliswaar geen officiële bouwvakvakantie meer, maar op veel bouwlocaties wordt het werk nog net even afgerond of wordt er extra hard gewerkt voordat het werk een aantal weken stil ligt. Dat geldt ook voor een aantal productiebedrijven. De Inspectie SZW roept werkgevers daarom op nu extra aandacht te besteden aan de veiligheid.
In de sectoren waar de crisis de grootste gevolgen had voor de productie, zoals de bouw, is nu bij het stijgen van de productie ook de toename van ongevallen te zien. Dat de bouwproductie is toegenomen zien we ook aan het aantal meldingen dat bij de Inspectie SZW is binnengekomen. Het aantal bouwprocesmeldingen (start bouwwerkzaamheden) is met 10% en het aantal meldingen van asbestsaneringen met 16% toegenomen in het eerste helft van 2016 ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2015.
De meeste bouwvakkers komen in het ziekenhuis terecht, krijgen blijvend letsel of gaan dood door drie oorzaken: bij meer dan de helft van de ongevallen is de oorzaak het vallen van hoogte of gelijke hoogte (struikelen), bijna een kwart wordt getroffen door voorwerpen, producten of andere onderdelen en 15% krijgt een ernstig ongeval door contact met machines, gereedschap en voertuigen op de bouwplaats. Extra aandacht is dus vooral nodig als het gaat om valbeveiliging en juist gebruik van steigers en trappen, het voorkomen dat er voorwerpen en bijvoorbeeld onderdelen die van steigers afvallen en machineveiligheid.
Van alle ongevallen die de Inspectie onderzoekt, blijkt dat bij een kwart van de ongevallen dat geen invulling was gegeven aan het direct toezicht op de werkvloer. Het is daarom van belang dat de direct leidinggevenden, zoals de uitvoerder, bouwvakkers de bouwvakker aanspreekt op zijn gedrag als ze bijvoorbeeld hun helm niet dragen of de beschermingskap van een machine afhalen omdat dat makkelijker werkt. Of dingen laten slingeren of een gat in de vloer niet goed afdichten, waardoor anderen struikelen of vallen.
“Schaalvergroting en bouwplaatsen die veranderen in een conglomeraat van leidinggevenden, werknemers, uitzendkrachten en zzp’ers, vergroten de kans op ongevallen. Op een bouwplaats wordt naast Nederlands ook veel talen gesproken zoals Pools, Roemeens en Engels. Daardoor ontstaan misverstanden in de communicatie. We zien op de bouwplaatsen dat er steeds meer bouwvakkers rondlopen waarvoor niet duidelijk is geregeld wie er voor hun veiligheid verantwoordelijk is. Ook ontbreken goede samenwerkingafspraken tussen de partijen.”, aldus Marga Zuurbier, directeur Arbeidsomstandigheden van de Inspectie SZW.
De opdrachtgever van een bouwproject heeft ook een belangrijke rol bij het zorgen dat er veilig wordt gewerkt. Zo is het van groot belang dat een veiligheids- en gezondsheidplan wordt opgesteld waarin de afspraken staan die zorgen dat er veilig en gezond gewerkt wordt.
Tevens is van belang dat de bouwlocatie groot genoeg is om er veilig te werken. Om ervoor te zorgen dat opdrachtgevers een goed plan maken en de samenwerking goed regelen zijn recent de bouwprocesbepalingen voor opdrachtgevers aangescherpt door minister Asscher. Deze maand start de internetconsultatie over deze nieuwe aangescherpte regels.
[related_post themes=”text”]
Herstel MKB zet nog niet echt door
Volgens het IMK, Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, is het aantal bijstandsaanvragen door zelfstandige ondernemers met drie procent toegenomen in het tweede kwartaal, nadat in het eerste kwartaal juist een fors herstel voor het mkb zichtbaar was. IMK introduceerde in 2011 de IMK-Index. Deze is maatgevend voor het aantal mkb’ers en zzp’ers die in zwaar weer verkeren. De index is gebaseerd op het aantal ondernemers dat een beroep doet op bijstandverlening voor zelfstandigen in de vorm van krediet en/of uitkering bij gemeenten in Nederland. In de praktijk blijkt de IMK-Index een goede voorspeller te zijn voor de faillissementsrapportages van een half jaar later.
“Deze stagnatie komt voor ons niet onverwachts”, zegt Han Dieperink, algemeen directeur van IMK. “Dit is niet langer te wijten aan de economische crisis, maar aan de structurele veranderingen in vele markten. Veel ondernemers onderschatten de snelheid en de impact op hun onderneming en schakelen te laat. Daarom namen wij het initiatief voor 155-Help-een-Bedrijf ,het online en telefonisch noodloket voor ondernemers, waar zelfstandige ondernemers uit 142 aangesloten gemeenten kosteloos aan kunnen kloppen bij zwaar weer.”
De IMK-Index wordt voor de economische crisis in 2008 op 100 gesteld en steeg in maart 2010 naar het hoogste peil van 272. Sinds 2013 toont de Index een continu dalende trend en daalde in het eerste kwartaal van 2016 naar 78, dus ruim onder de stand van voor de crisis. In de laatste maanden steeg de index echter weer met 3% naar 80.
De Bbz-regeling (Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004) is in het leven geroepen voor ondernemers die tijdelijk niet beschikken over voldoende middelen om in hun bestaan te voorzien en/of behoefte hebben aan bedrijfskapitaal, maar hiervoor geen financiering kunnen krijgen. De regeling wordt uitgevoerd door gemeenten en draagt direct bij aan continuïteit van ruim de helft van de betrokken ondernemingen.
[related_post themes=”text”]
Nederlanders kiest eerder voor duurzame energie dan energiebesparing
Als onderdeel van de Energiedialoog liet Nuon onderzoeksbureau Necker van Naem tussen 22 april en 9 mei 2016 een onderzoek uitvoeren naar de duurzame opvattingen van de Nederlander op dat moment. Dit onderzoek is uitgevoerd onder ruim 2.200 Nederlanders en is representatief voor de Nederlandse bevolking. Een greep uit de uitkomsten laat zien dat de Nederlandse bevolking een leidende de rol ziet voor de overheid in de energietransitie. Als het aankomt op de verantwoordelijkheid voor het terugdringen van CO2-uitstoot, kijkt een meerderheid van de Nederlanders daarvoor eerst naar de overheid, dan naar het bedrijfsleven en daarna naar zichzelf. Minder CO2 uitstoten is heel belangrijk, maar moet niet ten koste gaan van het comfort. Hoewel energiebesparing goedkoper is, kiest 61% van de Nederlanders toch eerder voor duurzame energie om de CO2-uitstoot terug te dringen. Van de ondervraagden ziet 29% besparen als de beste manier om klimaatverandering tegen te gaan.
Energie uit zon en wind hebben de grote voorkeur bij 83% van de ondervraagden als het aankomt op een keuze voor energiebronnen. De meeste Nederlanders vinden dat we meer van deze bronnen gebruik moeten maken om de uitstoot van CO2 terug te dringen. Deze groei wordt gezien als belangrijker voor de energietransitie dan bijvoorbeeld het sluiten van kolencentrales. Toch staat ruim driekwart van de Nederlanders positief tegenover de plannen om kolencentrales te sluiten en de meesten van hen zijn zelfs bereid hieraan mee te betalen.
Het rapport ‘Nuon in gesprek: de Energiedialoog’ is hier als PDF online te vinden.
[related_post themes=”text”]
Smart is kansrijke trend in bouw en techniek maar adoptie blijft achter
Microsoft partner CTB xRM vroeg 140 grote bedrijven in de bouw, techniek en offshore naar trends die hen de meeste kansen bieden. Uit het onderzoek blijkt dat duurzaamheid en alternatieve energie (24%) als belangrijkste ‘game changer’ in de sector wordt gezien. De top drie van kansrijke trends wordt aangevuld met smart objects (21%) en nieuwe BIM-toepassingen (20%). De combinatie van internet of things, big data en de analyse daarvan, staan aan de basis van smart objects. Organisaties hebben verschillende doelen bij het inzetten op smart objects, zoals kostenbesparing, productiviteitsverbetering of de verbetering van de totale dienstverlening.
Game changers zijn nieuwe ontwikkelingen die de markt en bedrijfsvoering de komende jaren enorm veranderen. Bijna alle deelnemende bedrijven zijn al gestart met de implementatie van deze trends in de bedrijfsvoering. Hoewel smart objects als één van de meest kansrijke trends wordt gezien blijft de adoptie hiervan achter. Slechts 15 procent van de bedrijven is er volop mee bezig en 36 procent is gestart met het verkennen van de mogelijkheden. Qua adoptie is een aantal trends al meer gemeengoed geworden. Met duurzaamheid en alternatieve energie is 85 procent van de bedrijven al gestart. Ook nieuwe materialen (43%) en cloud computing (42%) worden al vaker toegepast.
Yuri Ramdhani van CTB xRM: “Veranderingen in de bouw, techniek en maritieme industrie voltrekken zich steeds sneller en komen uit verschillende hoeken. Verdienmodellen staan onder druk. De uitdaging is om tegelijkertijd te innoveren en de organisatorische veranderingen door te voeren die nodig zijn om sneller en slimmer te werken. Bedrijven die nieuwe trends als internet of things oppakken en doorpakken, onderscheiden zich van de concurrentie. Hiervoor is een sterk organisatorisch fundament noodzakelijk. Slimme objecten bijvoorbeeld die zich 24/7 laten monitoren, zodat de diagnoses al op afstand zijn te maken, genereren veel data. Het inzetten van de juiste ICT-hulpmiddelen om deze data te verwerken, delen en analyseren is essentieel. Oplossingen om gebruikersvoorkeuren en data bij elkaar te brengen om een object echt smart te maken. Aan de ICT zal het niet liggen. De vraag is welke organisaties de voorsprong pakken door de verandering succesvol in gang te zetten.”
De onderzoeksresultaten zijn opgetekend in het trendrapport: ‘Ondernemen in het teken van transitie’. Het rapport is te downloaden via www.ctbxrm.nl/transitie.
[related_post themes=”text”]
Kantoren vaak te warm…of toch niet?
Uit onderzoek van de Hanzehogeschool blijkt dat het binnenklimaat in verschillende kantoorgebouwen in Groningen vaak boven de 22 graden is. Terwijl juist een temperatuur van 20,5 °C door het kantoorpersoneel het meest werd gewaardeerd. De binnentemperatuur zou overigens volgens de huidige normen nooit boven de 22 °C mogen uitkomen, omdat werknemers dan niet meer optimaal kunnen presteren. De resultaten van dit onderzoek zijn onlangs gepresenteerd op het symposium Building the Future of Health in Groningen.
Ondertussen meldt zakenkrant The Wall Street Journal dat start-up bedrijf Comfy twaalf miljoen dollar aan investeringen heeft opgehaald. Comfy heeft een app ontwikkeld waarmee werknemers op kantoor ieder moment van de dag drie opties hebben: warmer, kouder, of: ‘ik ben oké’. Vult iedereen op kantoor deze opties regelmatig in, dan kan de app bepalen welke delen van het kantoor warme of koude lucht nodig hebben. De temperatuur komt op die manier altijd uit op het gemiddelde van alle voorkeuren van werknemers. Opmerkelijk feit is overigens dat uit data van de eerste zestien bedrijven die de app gebruikten blijkt dat de ideale, gemiddelde kantoortemperatuur ligt tussen de 22 en 23 graden.
In 2014 onderzochten de psychologen Lorenza Colzato en Roberta Sellaro van de Universiteit Leiden al de invloed van de temperatuur op ons werkvermogen. Uitkomst van dit onderzoek was dat ons geheugen beter functioneert als we in een prettige temperatuur werken. Binnen een groot bedrijf is het volgens Sellaro bijna onmogelijk om voor iedereen de ideale temperatuur te realiseren, omdat persoonlijke voorkeuren nu eenmaal uiteen lopen.
[related_post themes=”text”]
Green Deals jagen groei en vergroening economie aan
Minister Kamp (EZ) heeft de Tweede Kamer laten weten dat de Green Deal-aanpak van het kabinet een succes is. “Green Deals jagen economische groei aan, leiden tot energiebesparing en tot een toename van het gebruik van hernieuwbare energie en dragen bij aan een schoner milieu. Dankzij meer dan tweehonderd Green Deals, zijn duizenden woningen en bedrijven energiezuiniger zijn gemaakt, is vervoer schoner geworden en hebben tienduizenden Nederlanders hernieuwbare energie vanuit restwarmtenetten of duurzaam opgewekte elektriciteit gekregen.” Volgens de minister brengt de Green Deal-aanpak innovatieve bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden bij elkaar. “De afspraken helpen partijen om obstakels voor duurzame plannen weg te nemen en deze initiatieven uit te voeren. Zo helpen de Green Deals bij de doelstellingen uit het Energieakkoord voor energiebesparing en vermindering van CO2- uitstoot. Ook dragen ze bij aan economische groei doordat innovatie sneller tot stand komt en producten sneller in de markt kunnen worden gezet.”
Green Deals zijn afspraken tussen de Rijksoverheid, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden. Deze werkwijze brengt de creativiteit, kennis en kunde van bedrijven, Rijksoverheid, medeoverheden en andere organisaties bijeen. Hierdoor krijgen innovatieve plannen vanuit de samenleving de ruimte en worden knelpunten in wet- en regelgeving weggenomen. De plannen worden gemaakt op het gebied van energie, mobiliteit, biodiversiteit, water, grondstoffen, klimaat, voedsel, bouw en biobased economy. Voorbeelden zijn nieuwe energiebesparingstechnieken, efficiënt watergebruik, duurzaam vervoer, alternatieve bouwmaterialen of bestendige productiesystemen in de landbouw.
Door Green Deals worden in onder meer Dordrecht, Nijmegen, Purmerend en Rotterdam restwarmtenetten gerealiseerd. Deze netten leveren energie voor het verwarmen van woningen of bedrijven en zorgen voor warm kraanwater.

In Purmerend produceert een biowarmtecentrale jaarlijks 936.000 gigajoule (GJ) duurzame warmte en warm kraanwater door het verbranden van houtsnippers uit regulier onderhoud van bossen en landschap. Dit komt neer op 80 procent van de warmtebehoefte van Purmerend waar zestigduizend inwoners en duizend bedrijven zijn gevestigd. In Nijmegen zijn door een Green Deal inmiddels vierduizend woningen rechtstreeks aangesloten op een restwarmtenet. De komende jaren volgen nog eens tienduizend huizen.
Op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving zijn ook verschillende Green Deals gesloten. In de provincie Overijssel zijn bijvoorbeeld 8.700 woningen verduurzaamd, zodat het energieverbruik door de huishoudens sinds 2010 met ruim drie petajoule (PJ) is verminderd. Ook zijn twintig Utrechtse schoolgebouwen energiezuiniger gemaakt, waardoor zij jaarlijks 72.500 m3 gas per jaar besparen.
De volledige evaluatie is te vinden in de Kamerbrief ‘Aanbieden beleidsevaluatie Green Deals’. De evaluatie bestaat uit vier delen die zijn uitgevoerd door de Kwink Groep, het Planbureau voor de Leefomgeving, de Green Deal Board zelf en de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. Informatie over alle Green Deals staat op www.greendeals.nl.
De Green Deal aanpak heeft inmiddels navolging gekregen in de zorg (Health Deals), bij de versterking van de economische positie van steden (City Deals) en bij het ontwikkelen van winkelgebieden (Retail Deals). Vanuit Europa is er volop interesse voor deze aanpak waarbij de Rijksoverheid duurzame initiatieven faciliteert en partijen actief bij elkaar brengt.
[related_post themes=”text”]
Nederlandse bedrijven investeerden € 1 miljard meer in energie en milieu
Nederlandse bedrijven investeerden bijna € 5 miljard in energiezuinige maatregelen en milieuvriendelijke technieken. Dit blijkt uit de jaarverslagen over 2015 van de fiscale regelingen Milieu investeringsaftrek\Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (MIA\Vamil) en de Energie-investeringsaftrek (EIA). De investeringen zijn een miljard meer dan het voorgaande jaar. Bedrijven die van MIA\Vamil gebruik maakten, investeerden ruim € 3 miljard in groene technieken zoals circulaire en biobased economy, bouw, mobiliteit en voedselproductie. Alliander was één van die bedrijven. Dit netwerkbedrijf realiseerde in 2015 nieuwe huisvesting in Duiven. Circulair bouwen, Het Nieuwe Werken en energieneutraliteit waren belangrijke uitgangspunten bij het ontwerp.
Bij de EIA kwamen 14.234 aanvragen binnen. Er werd hiermee voor € 1.368 miljoen aan energiezuinige investeringen gedaan. De gerealiseerde maatregelen zorgen voor een energiebesparing van 722 miljoen m3 aan aardgas. Dit komt overeen met een CO2-reductie van circa 1.280 kiloton per jaar. Dit staat gelijk aan de uitstoot van circa 450.000 huishoudens.
In 2015 investeerden veel bedrijven in duurzame LED-verlichtingssystemen.
Met ingang van 2016 is het aftrekpercentage voor de EIA substantieel verhoogd van 41,5% naar 58%, waardoor investeringen in energiebesparing nog verder zullen worden bevorderd.
MIA\Vamil en EIA is er voor innovatieve investeringen die zich zonder het fiscale voordeel niet snel terug verdienen. Met de regelingen willen respectievelijk het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Economische Zaken in samenwerking met het ministerie van Financiën een impuls geven aan milieu-innovatie, energiebesparing en duurzame economische groei.
(Bron: RVO.nl)
[related_post themes=”text”]
Imago bouwsector verbetert licht
Bijna vier op de vijf Nederlanders kijkt neutraal tot positief aan tegen werken in de bouwsector. Slechts 5% is uitgesproken negatief. Dit is een lichte verbetering ten opzichte van 2014. Ook het advies aan kinderen om te kiezen voor een opleiding in de bouwsector is iets positiever geworden. Dit blijkt uit onderzoek van USP Marketing Consultancy onder 512 huishoudens.
Waar in 2014 nog 13% van de Nederlandse bevolking aangaf de bouw als werkgever uit de weg te gaan, is nu slechts 5% negatief over werken in de bouwsector. Dit heeft met name te maken met het feit dat men vindt dat de bouw aantrekt en het feit dat de bouw mooi vakwerk levert. Het zijn vooral de mensen van middelbare leeftijd (35 – 55 jaar) die positiever tegen werken in de bouwsector zijn gaan kijken. De jongeren (< 35 jaar) zijn met name minder negatief tegen de bouwsector aan gaan kijken.
De ondervraagden is tevens gevraagd wat de houding is ten opzichte van een aantal specifieke beroepen uit de bouwsector (UTA personeel, uitvoerend personeel ruwbouw, uitvoerend personeel afbouw, uitvoerend personeel installatie en uitvoerend personeel infra/GWW). Hieruit blijkt dat er geen grote verschillen zijn in het imago van de verschillende beroepsgroepen. Wel ligt het percentage (zeer) positief bij elke individuele beroepsgroep iets hoger dan voor de totale bouwsector, met uitzondering voor het UTA personeel. Blijkbaar heeft men iets meer waardering voor het bouwpersoneel dan voor het Uitvoerend Technisch Administratief personeel.
[related_post themes=”text”]