
Karel had al van kinds af aan een diepgewortelde haat voor alles wat op een draad leek. Zijn veters? Die zaten steevast in een achtvoudige knoop verstrikt, alsof ze een eigen wil hadden. Zijn koptelefoon? Na drie minuten in zijn zak leek het ding meer op een vogelnest dan op een functioneel stuk techniek. En toen hij ooit probeerde een simpele kerstverlichting op te hangen, werd hij bijna gewurgd door een snoer dat ogenschijnlijk zelf besloot een lasso rond zijn nek te vormen.
Het was dan ook niet meer dan logisch dat draadjes hem in zijn werk als loodgieter tot waanzin dreven. Buizen? Geen probleem. Water? Prima. Maar draadjes? Die waren er alleen maar om hem het leven zuur te maken.
Twee weken geleden moest hij een ketel vervangen. Een routineklus, zou je denken. Maar toen hij het oude apparaat losschroefde, zag hij het al: een wirwar van elektriciteitsdraden, thermostaatkabels en andere nutteloze onzin, allemaal samengeklonterd in een chaotische spaghetti. Hij voelde de woede al opborrelen. Rustig blijven, Karel.
Hij probeerde één draad los te trekken. Meteen kwamen er drie andere mee, waarvan er eentje spontaan brak. Uiteraard. Met een diepe zucht greep hij een tang en begon op zijn eigen ‘creatieve’ manier de boel aan te sluiten. De thermostaat? Die prutste hij vast zoals het uitkwam. Aarding? Ach, dat was vast niet zo belangrijk. En dat ene losse draadje? Als het echt nodig was, had het wel op een logische plek gezeten.
Toen hij klaar was, bekeek hij het resultaat. De ketel hing, het water stroomde, en de verwarming deed iets. Mission accomplished.
Een week later ging de telefoon. "Karel, de thermostaat doet vreemd. Soms wordt het sauna, soms lijkt de kachel dood."
Karel sloot zijn ogen en kneep de brug van zijn neus dicht. Draadjes. Altijd die verdomde draadjes.