‘Slecht geïsoleerde huizen scoren relatief goed op stookkosten’
Gemiddelde leestijd voor dit bericht is 160 seconden
Een alleenstaande oudere in een huis met energielabel G blijkt soms minder energie te gebruiken dan een gezin met kinderen in een woning met label A. Sterker, de meeste gebruikers van oude, slecht geïsoleerde huizen scoren relatief goed als het gaat om stookkosten. Dit is één van de verrassende uitkomsten van een onderzoek dat Daša Majcen uitvoerde, waarop zij vandaag zal promoveren. “Huizen zijn in theorie prima energieneutraal te maken, maar in de praktijk gooien bewoners vaak roet in het eten”, stelt de kersverse promovendus Daša Majcen. Energielabels krijgen pas betekenis wanneer ze worden gekoppeld aan verbruiksgegevens. Zij pleit daarom voor meer bewustmaking van bewoners. “Labels vergelijken alleen de thermische waarde van verschillende soorten woningen met elkaar. Daarbij worden het gebruik en de gezinssamenstelling als vaststaande gegevens gezien. Maar daarvan is natuurlijk geen sprake.”
Voor haar proefschrift ‘Predicting energy consumption and savings in dwelling stock; a performance gap analysis in the Netherlands’ analyseerde ze de gegevens van 200.000 woningen – voor het merendeel sociale woningen. Daarnaast voerde ze in opdracht van de Rekenkamer Amsterdam onderzoek uit naar de effectiviteit van hoofdstedelijke subsidies aan woningcorporaties voor energierenovatie van hun huurwoningen. Hoofdvraag: zorgt een labelstap werkelijk voor minder energiegebruik en dus minder CO2-uitstoot? Ze voerde daarvoor een steekproef uit onder een kleine veertigduizend sociale huurwoningen, door de energielabeldatabase van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) te koppelen aan de energiedata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Niet alleen scoren oude, slecht geïsoleerde huizen relatief goed als het gaat om stookkosten. Het omgekeerde is ook het geval. Terwijl het werkelijke gasverbruik voor de labels D tot en met G aanzienlijk lager ligt dan het theoretische – gemiddeld pakweg de helft – geldt voor de hoogste labelklassen juist het omgekeerd: het werkelijke energiegebruik is fors hoger dan vooraf berekend. Het energiegebruik gaat wel naar beneden als de U-waarde wordt opgekrikt. Maar voor een label A woning ligt het werkelijke gebruik toch gauw 20 tot 30 procent hoger dan het theoretische gebruik.
“Hoe dat komt? Mogelijk doordat in oude woningen niet altijd alle ruimtes centrale verwarming hebben”, vermoedt Majcen. “Ook kan het moeilijk zijn om tochtige, slecht geïsoleerde ruimtes warm te krijgen. In dat geval is het efficiënter om met elkaar bij de verwarming te kruipen. Terwijl bewoners van supergeïsoleerde huizen al gauw het idee hebben dat ze zich geen zorgen hoeven te maken over hun stookgedrag.”
De forse kloof tussen theorie en praktijk bemoeilijkt beleid en investeringen ten aanzien van Nul-op-de Meter renovaties. Want kosten en terugverdientijden zijn daardoor lastig vast te stellen. Problematisch is ook dat verbruiksgetallen die op een label worden vermeld weinig betekenis blijken te hebben. Hoe geef je dan een idee van wat je van verduurzaming kunt verwachten bij grootschalige woningverduurzaming? “Door weergave van het gemiddelde werkelijke verbruik”, stelt Majcen. Zij constateert daarnaast dat bewustmaking van bewoners minstens zo belangrijk is als technische ingrepen. “De doorslaggevende factor zijn we zelf, richt het beleid dus ook op de gebruikers”, zegt ze. “Gelukkig is de hoeveelheid gegevens waarover we beschikken en die we kunnen delen overweldigend. We hoeven niet meer te falen.”
Meer informatie: