Orderportefeuille bouw blijft stijgen
De werkvoorraad in de totale bouw is in juni 2017 uitgekomen op 8,8 maanden, een toename van drie tiende maand. De orderportefeuille in de woningbouw bleef ten opzichte van mei stabiel op 9,9 maanden, terwijl de werkvoorraad in de utiliteitsbouw met vier tiende maand steeg naar 9,1 maanden. De totale orderportefeuille in de burgerlijke en utiliteitsbouw kwam hiermee uit op een niveau van 9,6 maanden, een stijging van twee tiende maand.
Personeelstekort
Ongeveer 70% van de bouwbedrijven gaf aan geen stagnatie in onderhanden werk te ondervinden. Bijna eén op de vijf bouwbedrijven ondervond stagnatie als gevolg van onvoldoende personeel. In de burgerlijke en utiliteitsbouw was een tekort aan personeel de belangrijkste reden voor stagnatie in onderhanden werk.
Tarieven
Ruim zes op de tien bedrijven bedrijven beoordelen hun huidige orderpositie als normaal, ongeveer 30% van de bedrijven beschouwt de positie als groot. Ruim zes op de tien bedrijven verwacht geen personeel aan te trekken, terwijl ongeveer een op de drie bedrijven verwachten extra personeel in dienst te nemen. Circa 55% van de bedrijven verwacht dat de tarieven zullen stijgen, terwijl de rest verwacht de tarieven dat de tarieven gelijk blijven.
Conjunctuurmeting bouw
Dit blijkt uit de conjunctuurmeting in de bouwnijverheid van juli 2017 van het Economisch Instituut voor de Bouw. Deze meting wordt uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. Aan de conjunctuurmeting verlenen ongeveer 300 hoofdaannemingsbedrijven met meer dan tien personeelsleden hun medewerking.
Proeftuin voor Smart Cities
Duurzaam energiebedrijf Eneco gaat met haar partners Sustainder, Huawei, Bouwfonds en Luminext de eerste Smart City Hubs testen in The Green Village, een proeftuin voor duurzame innovaties op de campus van de TU Delft. Hiertoe hebben betrokken partijen onlangs een overeenkomst gesloten. De eerste toepassingen zullen vanaf juni 2017 operationeel zijn.
Smart City Hubs bieden een open en organisch uit te breiden platform op basis van lantaarnpalen. Diverse dienstverleners kunnen hierop zelf sensoren installeren of gegevens gebruiken. Mogelijkheden zijn onder meer het op afstand beheren van verlichting, het meten van luchtkwaliteit, verkeersdrukte en geluidoverlast. Ook snelle mobiele communicatie of het signaleren van vrije parkeerplaatsen behoort tot de mogelijkheden. Hiermee wordt bijgedragen aan een beter milieu, een mooie leefomgeving en bovenal een veilige en gezonde stad.
De lantaarnpaal als Smart City Hub
Eneco ziet lantaarnpalen als de ideale basis voor smart city technologie. Ze hebben tenslotte al elektriciteit, een drager op hoogte en zijn overal te vinden. In Smart City Hubs worden de sensoren en apparatuur netjes weggewerkt. De sensordata worden via een dataplatform omgezet naar informatie en aan partijen geleverd die hun diensten aan inwoners of andere belanghebbenden willen leveren.
Testen in een real-life omgeving
Eneco gaat met haar partners Sustainder, Huawei, Bouwfonds en Luminext het open Smart City Hub concept testen in The Green Village, een initiatief van de TU Delft. Uniek aan dit concept is dat er een slimme stadsinfrastructuur wordt aangelegd waarop bedrijven samen met studenten, start-ups, onderzoekers en opdrachtgevers innovaties ontwikkelen en testen. Met verschillende deelnemers worden ideeën getoetst en mogelijke toepassingen ontwikkeld voor inzet van diensten in de woon, werk- en leefomgeving. In de Green Village wordt in een echte omgeving met woningen en kantoren getest (living lab). Gemeenten of private terreinbeheerders kunnen gedurende de ontwikkeling van de Smart City Hub al meekijken welke diensten in de toekomst voor hen relevant zijn. Voor The Green Village dient de samenwerking met Eneco en haar partners als eerste ‘proof of concept’ op het gebied van ‘smart outdoor’-oplossingen.
Slimme combinaties van diensten en infrastructuur
Door samen te werken met bedrijven, kennisinstellingen, gemeenten en inwoners van steden is het mogelijk kleine pilots om te zetten in grootschalige smart city-oplossingen. Jan van de Ven, manager Smart Outdoor Eneco: “Steden kunnen alleen slim worden als er veel voor bewoners waardevolle toepassingen worden bedacht. Samen met partners creëren we een ecosysteem van bedrijven en studenten waarmee we de ontwikkeling van slimme toepassingen stimuleren en de ontwikkeling van slimme steden versnellen. De slimme combinaties van diensten en infrastructuur dragen direct bij aan gemeentelijke doelen en het oplossen van stedelijke problemen.”
Interesse?
Geïnteresseerde partijen met ideeën voor diensten op basis van de Smart City Hubs zijn van harte welkom om deel te nemen aan de proof of concept op The Green Village. Neem contact op met Vincent Ilmer, Business Developer Eneco via vincent.ilmer@eneco.com.
Publieke investeringen in energieonderzoek weer op niveau
In 2015 investeerde de Rijksoverheid €181 miljoen in energieonderzoek en demonstratie. Een totale stijging van 18% ten opzichte van 2014. Hiermee zijn de publieke investeringen weer terug op het gemiddelde niveau van de periode 2011- 2013. Dit staat in de jaarlijkse ‘Monitor publiek gefinancierd energieonderzoek’ van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze monitor laat zien hoeveel geld er naar de verschillende typen onderzoek gaat en naar welke energiethema’s.
Meer dan de helft (54%) van de publieke middelen was voor het energieonderzoek naar de productie van duurzame energie. Dit komt vooral door de Hernieuwbare energieregeling. Ruim een kwart ging naar onderzoek voor energiebesparing. Dit is vrijwel gelijk aan de afgelopen jaren. 9% ging naar onderzoek voor de inzet van aardgas als schone fossiele energiebron. Deze stijging is vooral terug te voeren op activiteiten in het TKI Gas (Topsector Energie), dat zich richt op de ontwikkeling van LNG toepassingen, verhoogde gaswinning en CO2-opslag. Er ging geen geld naar onderzoek naar kolen of andere fossiele brandstoffen in 2015.
[related_post themes=”text”]
Nederlandse bouw- en installatie sector moet slimmer en beter bouwen
Een veel gehoord credo is ´smarter, faster, cheaper, better’. Maar hoe kijkt de Nederlandse bouw- en installatiesector zelf aan tegen deze ontwikkelingen? De sector is van mening dat Nederland met name slimmer en beter moet bouwen. De focus ligt minder bij sneller en goedkoper. Met name de architecten en handelaren zijn groot voorstander van deze ontwikkelingen. Dit blijkt uit onderzoek van USP Marketing Consultancy onder 700 bouwprofessionals.
Er zijn diverse managementboeken verschenen met daarin enkele of alle van de volgende steekwoorden: smarter, faster, cheaper en better. Om te kijken in hoeverre dit ook van toepassing is op de Nederlandse bouwen installatiesector heeft USP onderzocht in hoeverre de sector zelf van mening is dat er de komende jaren slimmer, sneller, goedkoper en een betere kwaliteit gebouwd moet worden. Het blijkt dat alle marktpartijen unaniem van mening zijn dat er vooral slimmer en beter gebouwd moet worden. Bij alle marktpartijen, met uitzondering van afbouwers, staat slimmer op de eerste positie, gevolgd door betere kwaliteit. Sneller en goedkoper bouwen zijn minder belangrijk.
Hoewel de aspecten los van elkaar gevraagd zijn, hoeven ze elkaar uiteraard niet uit te sluiten. Integendeel ze kunnen elkaar zelfs versterken. Als er bijvoorbeeld slimmer gebouwd gaat worden, dan kan er ook al in de ontwerpfase gekeken worden hoe het project eventueel goedkoper gerealiseerd kan worden. Een andere ontwikkeling die natuurlijk effect heeft op deze aspecten is die van prefabricage / modulair bouwen. Als er meer in ‘fabrieken’ onder geconditioneerde omstandigheden geproduceerd wordt, worden veel negatieve effecten uitgesloten of in ieder geval geminimaliseerd.
Te denken valt aan faalkosten, transportkosten, wachttijden en dergelijke. Desalniettemin kunnen veel onderdelen van een gebouw ‘slimmer’ gerealiseerd worden, maar vooralsnog komt er zeker nog mensenwerk bij kijken. In een volgend artikel zullen een aantal trends en ontwikkelingen onder de loep worden genomen: gebruik 3D-printers, technologie in de bouw, prestatiecontracten en monteren in plaats van bouwen.
[related_post themes=”text”]
Lichte daling orderportefeuille bouw
De totale werkvoorraad in de bouw is in juni met één tiende maand afgenomen naar 8,1 maanden. Tegenover een daling van de werkvoorraad in de burgerlijke en utiliteitsbouw stond een stijging van de werkvoorraad in de grond-, water- en wegenbouw.
De totale orderportefeuille nam in de burgerlijke en utiliteitsbouw met drie tiende maand af tot 8,9 maanden. Nadat deze een maand eerder met vijf tiende maand was toegenomen, nam de werkvoorraad in de woningbouw met vier tiende maand af tot 8,9 maanden. De orderportefeuille van de utiliteitsbouw is in juni met één tiende maand afgenomen tot eveneens 8,9 maanden.
De werkvoorraad in de grond-, water- en wegenbouw is toegenomen met vier tiende maand naar 6,0 maanden. De werkvoorraad in de wegenbouw nam met vier tiende maand toe tot 5,6 maanden. De orderportefeuille in de grond- en waterbouw nam in juni met drie tiende maand toe tot 6,4 maanden, na een afname van twee tiende maand in de voorgaande maand.
Van de bouwbedrijven geeft in juni een kwart aan stagnatie in onderhanden werk te ondervinden. Eén op de elf ondervindt stagnatie als gevolg van onvoldoende orders. Zeven op de tien bedrijven beoordeelt hun huidige orderpositie als normaal, terwijl bijna twee op de tien bedrijven deze als groot beoordeelt. Ongeveer twee op de drie bedrijven verwacht geen verandering van de personeelsbezetting. Van de overige bedrijven is het aandeel dat een toename van de personeelsbezetting verwacht vier keer zo groot als het aandeel dat een afname verwacht. Bijna één op de drie bedrijven verwacht dat de prijzen zullen toenemen. Vrijwel geen bedrijven verwachten een afname van de prijzen.
Dit blijkt uit de conjunctuurmeting in de bouwnijverheid van juni 2016 van het Economisch Instituut voor de Bouw. Deze meting wordt uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. Aan de conjunctuurmeting verlenen ruim 400 hoofdaannemingsbedrijven met meer dan tien personeelsleden hun medewerking.
[related_post themes=”text”]
Slechte imago technische sector grootste bron van ergernis
Bijna een derde (31%) van de technische organisaties ervaart het slechte imago van hun sector als grootste bron van ergernis. Dit imago belemmert het vinden van geschikt personeel. De tweede grote ergernis, genoemd door 30 procent, is de benadering door commerciële acquisitiebureaus. Met name in de machinebouw is dit de grootste irritatiebron. Op plek nummer drie staat met 13 procent: vakmensen die zonder de benodigde kwalificaties op vacatures afkomen. De gegevens zijn afkomstig uit de ROVC TechBarometer, een onderzoek uitgevoerd onder 1.231 respondenten uit de technische branche. Het rapport beoogt inzicht te geven in de markt-, HR- en opleidingstrends binnen de techniek.
John Huizing, algemeen directeur van ROVC: “Het is niet verrassend dat het slechte imago als grootste ergernis aangewezen wordt. Mensen hebben vaak nog een verkeerd beeld van het werk in de technische branche. Zo wordt gedacht dat het werk alleen voor mannen is en dat de techneut onder zware of vieze werkomstandigheden moet presteren. Velen laten zich hierdoor leiden in hun beroepskeuze en dat is volledig onterecht. Werkzaam zijn in de techniek is juist leuk. Niet alleen omdat het afwisselend werk is waar om veel om creativiteit wordt gevraagd. Maar ook omdat de sector continu in ontwikkeling is en technici kunnen blijven leren. De branche is bovendien één van de belangrijkste motoren achter de Nederlandse economie. Werken in de techniek biedt een goed toekomstperspectief voor een mooie carrière.”
De eerste editie van de ROVC TechBarometer is gratis aan te vragen via: www.rovc.nl/techbarometer.
Adviseur organiseert kennisbijeenkomsten
Willen we stappen vooruit maken in het verduurzamen van de gebouwde omgeving, dan moeten we beter, goedkoper en sneller beschikken over de kennis die elders is opgedaan. Bij Merosch delen we onze kennis onder andere door al onze rapporten via internet beschikbaar te stellen (bij goedkeuring van de opdrachtgever). Daarnaast volgen en monitoren we nadrukkelijk projecten na oplevering en tijdens de exploitatiefase.
Een andere tool is Merosch Open Source. Merosch Open Source is een bijeenkomst waar kennis gedeeld wordt voor een gerichte doelgroep over een specifiek thema. Enkele voorbeelden van thema’s zijn:De regie voor energieleverende wijken; Frisse en energieneutrale scholen;
Nul-op-de-meter renovaties; Energieopslag, batterijen en de salderingsregeling.
Merosch of één van haar relaties draagt een onderwerp aan. Merosch stuurt de uitnodigingen rond aan een gerichte doelgroep (bijvoorbeeld: gemeenten, schoolbesturen, projectontwikkelaars, architecten, woningcorporaties) en faciliteert de bijeenkomst. Bij minimaal 10 aanmeldingen gaat de sessie door (het maximaal aantal personen is 20).
Van de deelnemers wordt verwacht dat ze eigen vragen en/of kennis inbrengen en bereid zijn dit te delen. De Merosch Open Source Sessies starten om 13:30 en zijn om uiterlijk 16:30 afgelopen. De locatie is bij Merosch op kantoor of bij een van de deelnemers. Wij zorgen voor de regie en voor een interactief programma met een hoge informatiedichtheid. De inleiding wordt verzorgd door Merosch. Aan de deelnemers wordt gevraagd een actieve bijdrage te leveren in een korte presentatie c.q. vraagstelling.
Heb je een onderwerp of wil je weten welke Merosch Open Source sessie de komende periode is ingepland? Neem dan contact op met Esther Wagensveld. De eerst volgende Merosch Open Source is in september. Het onderwerp is: ‘De regie voor energieleverende wijken’. Voor meer informatie: www.merosch.nl .
[related_post themes=”text”]
Aantal ongevallen in de bouw sterk toegenomen
In vergelijking met het eerste half jaar in 2015 is het aantal ernstige ongevallen in de eerste helft van 2016 met 14 % toegenomen en het aantal dodelijke ongevallen met 56 %. Het aantal in onderzoek genomen klachten en signalen is 16% hoger. Dat meldt de Inspectie SZW. Zowel het aantal ernstige ongevallen (42%) als het aantal dodelijke ongevallen (50%) in de bouw heeft plaatsgevonden binnen de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw. Daarna zijn de subsectoren binnen de bouw met de meeste ongevallen het grondverzet, de elektrotechnische bouwinstallatie, het slopen, de loodgieters en het schilderen, met 4-7% van de ernstige ongevallen en 10-20% van de dodelijke ongevallen in de bouw. De bouw behoort daardoor tot de tot de top drie van de gevaarlijkste bedrijfstakken.
De weken voor de vakantie zijn een gevaarlijke periode waar extra aandacht voor de veiligheid nodig is, zeker nu het aantal ongevallen oploopt. Er is weliswaar geen officiële bouwvakvakantie meer, maar op veel bouwlocaties wordt het werk nog net even afgerond of wordt er extra hard gewerkt voordat het werk een aantal weken stil ligt. Dat geldt ook voor een aantal productiebedrijven. De Inspectie SZW roept werkgevers daarom op nu extra aandacht te besteden aan de veiligheid.
In de sectoren waar de crisis de grootste gevolgen had voor de productie, zoals de bouw, is nu bij het stijgen van de productie ook de toename van ongevallen te zien. Dat de bouwproductie is toegenomen zien we ook aan het aantal meldingen dat bij de Inspectie SZW is binnengekomen. Het aantal bouwprocesmeldingen (start bouwwerkzaamheden) is met 10% en het aantal meldingen van asbestsaneringen met 16% toegenomen in het eerste helft van 2016 ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2015.
De meeste bouwvakkers komen in het ziekenhuis terecht, krijgen blijvend letsel of gaan dood door drie oorzaken: bij meer dan de helft van de ongevallen is de oorzaak het vallen van hoogte of gelijke hoogte (struikelen), bijna een kwart wordt getroffen door voorwerpen, producten of andere onderdelen en 15% krijgt een ernstig ongeval door contact met machines, gereedschap en voertuigen op de bouwplaats. Extra aandacht is dus vooral nodig als het gaat om valbeveiliging en juist gebruik van steigers en trappen, het voorkomen dat er voorwerpen en bijvoorbeeld onderdelen die van steigers afvallen en machineveiligheid.
Van alle ongevallen die de Inspectie onderzoekt, blijkt dat bij een kwart van de ongevallen dat geen invulling was gegeven aan het direct toezicht op de werkvloer. Het is daarom van belang dat de direct leidinggevenden, zoals de uitvoerder, bouwvakkers de bouwvakker aanspreekt op zijn gedrag als ze bijvoorbeeld hun helm niet dragen of de beschermingskap van een machine afhalen omdat dat makkelijker werkt. Of dingen laten slingeren of een gat in de vloer niet goed afdichten, waardoor anderen struikelen of vallen.
“Schaalvergroting en bouwplaatsen die veranderen in een conglomeraat van leidinggevenden, werknemers, uitzendkrachten en zzp’ers, vergroten de kans op ongevallen. Op een bouwplaats wordt naast Nederlands ook veel talen gesproken zoals Pools, Roemeens en Engels. Daardoor ontstaan misverstanden in de communicatie. We zien op de bouwplaatsen dat er steeds meer bouwvakkers rondlopen waarvoor niet duidelijk is geregeld wie er voor hun veiligheid verantwoordelijk is. Ook ontbreken goede samenwerkingafspraken tussen de partijen.”, aldus Marga Zuurbier, directeur Arbeidsomstandigheden van de Inspectie SZW.
De opdrachtgever van een bouwproject heeft ook een belangrijke rol bij het zorgen dat er veilig wordt gewerkt. Zo is het van groot belang dat een veiligheids- en gezondsheidplan wordt opgesteld waarin de afspraken staan die zorgen dat er veilig en gezond gewerkt wordt.
Tevens is van belang dat de bouwlocatie groot genoeg is om er veilig te werken. Om ervoor te zorgen dat opdrachtgevers een goed plan maken en de samenwerking goed regelen zijn recent de bouwprocesbepalingen voor opdrachtgevers aangescherpt door minister Asscher. Deze maand start de internetconsultatie over deze nieuwe aangescherpte regels.
[related_post themes=”text”]

